Het jongetje keek achterom naar mij. We hadden net samen met zijn vader een gesprek gevoerd over de honden. De vader liep inmiddels een stuk verderop. Zijn zoon bleef dralen. Hij wilde nog verder praten. "Hoe oud ben jij?", vroeg hij mij. Ik zei:"52". Hij keek mij bedenkelijk aan, alsof hij dat getal niet kon plaatsen. Dat vond ik niet gek, want ik begrijp daar zelf ook niets van. "Hoe oud ben jij?", vroeg ik hem. "Drie", zei hij. "Mooie leeftijd", zei ik. "Ga jij zo ook naar je papa?", wilde hij weten. Ik dacht aan mijn vader, die er al meer dan tien jaar niet meer is. En dat ik de laatste elf jaar van zijn leven geen contact met hem had. "Nee, ik ga niet naar mijn papa", zei ik, "maar jij moet zo wel mee met jouw papa." Ik wees naar de man, die inmiddels bijna het plantsoen was uitgelopen.
Terwijl ik afsloeg naar huis, zag ik dat hij nog steeds weifelend bleef staan, zijn violetblauwe ogen op mij gericht